HOME

KERKSCHUUR EN PASTORIE VAN BAVEL1743-1838



door
F. A. BREKELMANS .

Weinigen zullen vermoeden, dat Bavel nog steeds zijn oude pastorie uit de 18e eeuw bezit.
De huidige pastoorswoning tegenover de vroegere plaats van de oude katholieke kerk werd pas in 1838 gebouwd.
Waar woonden dan de pastoors van Bavel vóór die tijd?
Om deze vraag te beantwoorden moeten we ver in de geschiedenis teruggaan. Zoals bekend, werd in 1648 de uitoefening van de katholieke eredienst in Staats Brabant verboden.
Ook in de Baronie van Breda en ook in Bavel. Maar het is bijna vanzelfsprekend, dat de katholieken zich daarbij niet neerlegden.
Gelukkig vonden zij een veilige toevlucht op het kasteeltje Ypelaer, dat gelegen was op de grens der parochie.
Het was toen eigendom van Jhr. Sebastiaen van Ypelaer, die er veel voor over had om de katholieke godsdienst in Bavel te helpen handhaven.
Vermoedelijk behoefde hij door invloedrijke familierelaties niet te vrezen voor maatregelen der Staten Generaal.
In een der vertrekken van het slotje werd geregeld de H. Mis opgedragen en de pastoor mocht hier zelfs komen wonen.
Op den duur werd de toeloop van kerkgangers wel enigszins bezwaarlijk voor de slotbewoners.
Daarom bouwde Thomas Walraven Baron van Arckel, in 1683 bij de Ypelaer een afzonderlijke kerkschuur.
Hier kon katholiek Bavel dus ongestoord de H. Mis bijwonen en de H. Sacramenten ontvangen.
Het kasteeltje wisselde echter van eigenaar en was rond 1740 eigendom van Graaf Marcus de Fonseca, lid van de Supreme Raad van Hare Hongaarse Majesteit te Wenen.
Zijn belangen in de Baronie werden toen behartigd door een familielid, juffrouw Johanna Barbara de Journo.
Met haar raakten de Bavelse kerkmeesters in conflict.
Zij verlangde plotseling huur (ƒ 30,— per jaar) voor het gebruik der kerkschuur en nog wel vanaf 1729, zodat er ineens bijna ƒ 400,— moest opgebracht worden.
Dat vonden de kerkbestuurders te veel.
Zij weigerden om ook maar iets te betalen en het duurde dan ook niet lang of het kwam tot een proces, gevoerd voor de Raad van Brabant te ’s-Gravenhage.
Katholiek Bavel weerde zich.
Op 13 november 1742 ondertekenden niet minder dan 26 Bavelaren een acte, waarbij de kerkmeesters
Jan Leendert van den Diepstraat en Jan Thomas Houtepen gemachtigd werden om namens hen in het proces op te treden.
Hun namen mogen hier een plaatsje vinden, omdat vele ervan ook thans nog in Bavel voorkomen.
Adriaen Jansen de Bruyn Gregorius Leenaerts Jan Leendert Diepstraet Peeter van Rooteren Adriaen Cornells Floren Stoffel Wijtman Vlamincx Jan Adriaen van Sundert Peter Schaliboom Wouter Jacob van Castelre Jan Cornells Cant(ers) Jan Thomas Houtepen Jan van der Schoot Adriaen Jan Diepstraeten Leendert van Dipstraat Peter van Hellemondt (smid) Adriaen Vincente Mathijs Adriaen van Poppel Govaert Verhagen Cornelis Jan Mattijsse Antonij Dingeman Schellekens Jan Heyliger Jansen (schepen) Adriaen Goris Leenders Daniël Paulus Daniels Cornelis Pieter Wirken Wed. Peeter Meeusen Cornelis Jan Cuypers.
Uit deze lijst blijkt nog, dat het proces een zaak was die talrijke parochianen persoonlijk ter harte ging. Waarom anders zo’n massale ondertekening?
Verder moest er bewijsmateriaal verzameld worden voor het vrije gebruiksrecht der kerk op Ypelaer.
Notaris De Bruijn maakte hiertoe op dezelfde dag een attestatie op van hetgeen enige inwoners van Bavel hem hadden verklaard.
De zeventigjarige Peter Ar-93 daanen was komen mededelen, dat hij destijds als opperman had medegewerkt aan de bouw van het boerenhuis, bakhuis en de stallingen op Ypelaer.
Bij die gelegenheid hadden de "boeren" van Bavel met kar en paard materialen aangevoerd en andere "hofdiensten" verricht.
Pastoor Crols trad in die tijd op als rentmeester van De Fonseca en had Ardaanen opgedragen om aan hen bier te schenken.
Tevens had de pastoor hem toen verteld, dat de Bavelaren voor hun arbeid geen betaling verlangden, maar slechts het vrije gebruik van de kerk, die in vroeger dagen op Ypelaer was gebouwd.
De tachtigjarige Peeter Adriaansen van Loon uit Heusdenhout had indertijd stenen mee aangevoerd bij de bouw van de kerk op Ypelaer en toen horen zeggen, dat dit werk beloond werd met het vrije genot van die kerk door de inwoners van Bavel.
Het proces verliep niet naar wens; de Bavelaren hadden onvoldoende argumenten tot staving van hun opvatting dat voor het gebruik der kerkschuur geen vergoeding verschuldigd was.
Zij stonden erg zwak, omdat — althans volgens De Fonseca — de pastoor in 1729 reeds ƒ 30,— voor huur had betaald en daarmee de rechten van de eigenaar had erkend.
Voordat een ongunstige uitspraak viel, trof men in 1743 voor notaris Bollaerts te Breda een schikking met juffrouw de Journo.
Deze zag van alle verdere aanspraken af tegen betaling van ƒ 350,— voor huur over de jaren 1729—1743.
Deze minder gelukkige afloop werd voor Bavel aanleiding een vermoedelijk langer gekoesterd plan uit te voeren:
de stichting van een kerk bij het centrum van het dorp.

Kerkschuur.

Een dergelijk plan zou dertig jaar vroeger geen kans van slagen gehad hebben.
Vóór 1700 was het landsbestuur — de Staten Generaal — nog zeer streng in het toelaten van "roomse" kerkgebouwen.
Omstreeks 1725 wordt een soepeler houding aangenomen.
Bij placcaat van 5 maart 1721 was bepaald, dat geen vernieuwingen of herstellingen aan bedehuizen mochten geschieden zonder verlof der Staten Generaal.
De mogelijkheid tot deze werkzaamheden bleef echter geschapen. Katholieken kregen verlof een eigen bedehuis te stichten, mits dit geen enkele versiering had, zeer eenvoudig van vorm was en in niets aan een echte kerk herinnerde.
Zo werd in 1742 ook in Ulvenhout een kerkschuur gebouwd nabij het slotje Grimhuizen.
Na enige requesten aan de Staten Generaal, waarop de drossaard van Breda tenslotte gunstig adviseerde, verleende dit hoge college reeds 2 maart 1743 toestemming om ook in Bavel een dergelijk gebouw te stichten.
Tot in détails waren de inrichting en constructie voorgeschreven.
De ramen mochten slechts klein zijn.
Het dak diende met riet of stro gedekt te worden. De voorgeschreven maten waren: 60 voet (= 19 m.) lang, 40 voet (= 13 m.) breed en 32 voet (= 10 m.) hoog.
De schuur werd gebouwd op een akker genaamd De Brake, die was gelegen aan het einde van de kuip (= kom) van het dorp Bavel.
Zij heeft gestaan iets ten noorden van het in 1919 geplaatste H. Hartbeeld en schuin tegenover de hoeve der familie Oomen.
De akker behoorde toe aan drie minderjarige kinderen van Leen-dert Diepstraten en diens huisvrouw Anneken Adriaanse Hoy.
Hun voogden verleenden 18 juli 1743 toestemming om het gedeelte van dit terrein, waarop de nieuwe kerkschuur was gesticht, geheel gratis te gebruiken.
Op die dag was het werk dus reeds voltooid, waaruit valt op te maken, dat er voortvarend is gewerkt, want tussen verlof tot bouwen en voltooiing verliepen slechts vier maanden.
Hoe moeten we ons deze kerkschuur voorstellen?
Een tekening of andere afbeelding van de Bavelse schuur is helaas niet bewaard gebleven.
Wel gaat het gebouw vaag in onze fantasie opdoemen, als we het bestek en de rekening der gedane leverantiën doornemen.
Verder kunnen we inspiratie putten uit een wél bewaarde tekening der kerkschuur van Chaam.
Deze laatste bezat zes ramen in de zijgevel en had een afzonderlijk portaal.
De kapgebinten rustten op tien pilaren.
De afmetingen der Chaamse kerk waren 77 x 57 voeten (= 25 x 18 m.); de gevels aan de langzijden waren 95 4,5 m. en die aan de smalle zijden bijna 7 meter.
Zij was dus veel groter dan de Bavelse kerk.
De fundering van de laatstgenoemde kerk moest, aldus het bestek, twee voet (64 cm.) uitgegraven worden.
W. van der Linden te Dordrecht leverde 45000 grauwe stenen en 40.000 bovenstenen voor ƒ 210,—.
Mathijs Bilderbeek zond 3400 plavuizen. Uit het verre Luik werden 171 manden kalk betrokken.
Pieter van de Laar nam voor ƒ 100,— het eigenlijke metselwerk aan.
De weduwe Montens had de leverantie van het glaswerk.
De houthandelaar, Norbertus Uythoven te Breda, nam genoegen met betaling op langdurig crediet.
Wie heeft de schuurkerk ontworpen?
Op deze vraag valt slechts te antwoorden, dat het "plan, bestek, uytteykeninge en caerte figuratief" gemaakt zijn door "diverse" tot heden onbekend gebleven personen.
Het bestek zelf is ook niet ondertekend.

Reeds 14 november d.a.v. deden de kerkmeesters Houtepen en Van den Diepstraten in tegenwoordigheid der schepenen rekening van de gedane uitgaven en van de inkomsten.
Uit de rekening blijkt o.a. dat de kosten door geldleningen werden gedekt. Een collecte is er niet gehouden en echt vrijwillige giften stroomden niet toe.
Hieruit behoeft nog niet afgeleid te worden, dat Bavel toen geen geld over had voor een kerk.
Het jaar 1743 valt nog midden in de periode van uitpersing der Generaliteitslanden.
Op enkele uitzonderingen na moeten de inwoners van Bavel minvermogend geweest zijn, hoogstens in staat tot het werpen van een paar duiten op de zondagse offerschaal.
Men mag wel aannemen, dat er geen grote sommen voorhanden waren om de bouw te bekostigen.
De gesignaleerde geldleningen kwamen van Petronella van Amelsvoort te Breda (ƒ 800,—) en Mr. Abraham Bekkers te Chaam (ƒ 1200,—).
Slechts één gift was er: van Jan van Zundert — wij ontmoetten hem reeds hierboven — die ƒ 50,— aan de kerk vereerde, omdat zijn zoon Adriaen de eerste steen had mogen leggen.
Was hier van zuivere edelmoedigheid sprake?

De kerkschuur heeft dienst gedaan tot 1809, toen de oude kerk van St. Brigida aan de R.K. parochie werd teruggegeven.
Zoals gezegd stond deze ter plaatse van het r.k. kerkhof. In 1888 is zij afgebroken.

Pastorie.

Stond de kerk nu in Bavel op het Kerkeind, de pastoor woonde nog steeds op Ypelaer, een afstand van anderhalve kilometer.
Dat was natuurlijk erg bezwaarlijk.
Zo moet althans pastoor Martinus Dongenaars er over gedacht hebben, toen hij 11 april 1764 voor ƒ 150,— 90 roeden (d.i. 2906 m ) land aankocht, die deel uitmaakten van de akker "De Brake" en gelegen waren ten noorden van de "Roomse kerk" Daarop heeft de Bavelse herder toen een — voor die tijd — ruim huis laten bouwen, zo sterk, dat het nog in onze dagen bestaat.
Het is het perceel Kerkstraat 37, waarin de heer A. A. Jansen een smederij uitoefent, een huis, welks bouwtrant en vroegere indeling reeds wijzen op de gewezen bestemming tot iets meer dan een dorpswoning.
Ondanks vele wijzigingen heeft het huis een zekere charme behouden.
In de voorgevel zijn het voordeurkozijn met bovenlicht en een ander deurkozijn met kleine ruitjes in het bovenlicht zeker oorspronkelijk.
De dakgoten worden door aardige smeedijzeren steunen gedragen.
De oude indeling is moeilijk terug te vinden, omdat een vroeger aanwezige kruisgang is weggebroken.
Toen Martinus Dongenaars in 1795 te Oosterhout benoemd was, verkocht hij de pastorie voor ƒ 1500,— aan zijn opvolger Johannis van der Steen.
Het koopcontract bevatte de bepaling dat de koper het huis "dadelijk" moest laten "opbouwen en repareeren in goede ordre."
Merkwaardiger was, dat de erfgenamen Van der Steen reeds in deze acte verplicht werden om het huis na diens dood eveneens voor ƒ 1500,— over te geven aan diens opvolger;
zou ook deze overleden zijn dan moesten diens erven het voor ƒ 1200,— aan de dan volgende functionaris overdoen.
Op hun beurt moesten diens erfgenamen het huis voor ƒ 900,— transporteren aan de volgende zieleherder.
Na nog tweemaal voor resp.
97 ƒ 600,— en ƒ 300,— op nieuwe pastoors te zijn overgegaan, moest het huis na dode van deze laatste gratis aan de Roomse gemeente overgelaten worden.
Een heel merkwaardig kettingbeding dus!
Er is echter geen aanleiding geweest het beding toe te passen. Pastoor van der Steen ging reeds op 65-jarige leeftijd met emeritaat.
Hij verkocht de pastorie voor ƒ 1100,— aan de R.K. parochie, waarvan de Ginnekense notaris mr. L. Beens op 4 juli 1822 een acte opmaakte.
Petrus Jacobus van Gils, de nieuwe pastoor, kwam hier toen te wonen.
Van der Steen schijnt zich toen te hebben teruggetrokken in een eenvoudig huisje in de Kloosterstraat (thans no. 3), waarin hij op 16 juni 1836 is overleden.
Het huisje had hij reeds in 1824 bij testament vermaakt aan de parochie Bavel, mits deze er ƒ 1000,— voor betaalde.
De parochie heeft dit legaat aanvaard. De grond werd getrokken bij het terrein der nieuwe pastorie.
Het huisje zelf is in 1883 verbouwd, zoals een gevelsteentje aangeeft. Het bestond in 1836 slechts uit een kamer, keuken, moos, zolder en kelder.
Pastoor Van Gils zal zestien jaar in de pastorie hebben gewoond.
Misschien aangespoord door het voorbeeld van andere parochies (Alphen?) heeft hij toen plannen gemaakt voor een nieuwe behuizing, die dichter bij de kerk was gelegen.
Het vinden van bouwgrond zal vergemakkelijkt zijn door het verwerven van het huisje van zijn voorganger.
Met enkele andere personen werden gronden geruild, zodat recht tegenover de kerk een terrein vrij kwam, dat groot genoeg was voor de bouw van een nieuwe aan een zo oude parochie waardige pastorie.
De plannen waren opgesteld door de Oosterhoutse timmerman, Adr. van der Aa, die voor verschillende kerkelijke gebouwen in het Bisdom ontwerpen heeft gemaakt.
De pastorie van Sprundel en de pastorie van het Begijnhof te Breda staan b.v. op zijn naam.
Het huis werd op vrij grote afstand van de straat gebouwd, waardoor een dieptewerking ontstond en een zeker cachet verkregen werd. Reeds 3 augustus 1837 werd er de "Mei" op geplant.
De Ginnekenaar P. Soffers verrichtte het metselwerk en leverde 98 tras, kalk en steen.
Van der Aa had zelf alle houtleveranties en de dorpssmid Heylaerts leverde het ijzerwerk.
In het dakstoeltje werd een klokje geplaatst.
De bouw werd gefinancierd door een gift van ƒ 800,— van Pastoor Van Gils.
Van parochianen was verder ƒ 2700,— renteloos geleend. Onder de geldschieters treft men bewoners van de buitenplaats de Nieuwe Ypelaer aan:
Dr. Jan Willem de Bruyn en Cornells van Rees, die ieder ƒ 500,— gaven.
Van een collecte of vrijwillige giften der parochianen is geen sprake.

Van pastorij tot smederij.

Wat gebeurde nu met de oude pastorie? Wie de Bredasche Courant van 30 augustus 1837 inzag kon daarin lezen, dat te koop werd aangeboden:
"een hecht sterk nieuw getimmerd aanzienlijk gebouw, gelegen 3/4 uur van de Stad Breda, voorzien van 2 bovenen 5 beneden-kamers, met keuken, kelder en stallingen en een besten tuin, beplant met vele fruitboomen, benevens nog een woning annex.
Te bevragen bij den Eerw. Heer P. J. van Gils, pastoor te Bavel."
Hiermede moet de oude Bavelse pastoorswoning bedoeld zijn, al doen de woorden "nieuw" en "aanzienlijk" daaraan twijfelen.
Wie iets aan wil prijzen overdrijft echter wel meer, zelfs al is het een kerkbestuur.
En alle twijfel verdwijnt bij het lezen van een uitgaafpost voor een advertentie "verkoop oude Pastorij" in de Bredasche Courant, groot ƒ 3,90, in het kerkelijk kasboek (augustus 1837).
Met de annexe woning moet bedoeld zijn een later verwijderde aanbouw, waarvan de plattegrond nog zichtbaar is op het kadastraal minuutplan.
Mogelijk is zij een kosters-koetsiers woning geweest.
De koper kwam niet van verre.
Het was de jonge Bavelse smid Pieter Josephus Heylaerts, die woonde bij zijn vader, de smid Josephus Heylaerts aan de Dorstseweg. Deze had zich in 1798 vanuit Merksplas hier gevestigd.
De verkoop geschiedde 28 april 1838 voor ƒ 1600,—, waarna Heylaerts het vertrek links aan de voorzijde tot smidse inrichtte.
Pieter Joseph is 76 jaar oud geworden 99 en stierf 21 december 1882.
Zijn zoon Frans (geb. 1860) heeft er tot 1908 het smidsbedrijf uitgeoefend, waarna het in handen is gekomen van Johannes Jansen (1872—1950).
Diens zoon Antonius Adrianus Jansen (geb. 1908) heeft het bedrijf voortgezet.

AANTEKENINGEN

Bedoeld zal zijn Karel VII Albrecht, Keurvorst van Beyeren (1740—1745).
Taxandria XLVIII (1941), 119—124; 167—168; 176 en de plaat t.o. pag. 52.
Volgens Juten is de kerkschuur pas in 1693 gebouwd, maar een stuk in het kerkarchief van Bavel noemt 1683 als jaar van stichting.
Vóór 1648 was er geen vaste pastoorswoning te Bavel, maar woonde de pastoor in het Heilige Geesthuis; zie Taxandria XLIV (1937), 299.
Kerkarchief Bavel (K A B), Blauwe map no. 24.

Alsvoor, Gele map no. 6.
Gemeente-archief Breda (G A B), N 909.
Dr. Jan de Jong, Brabantsche schuurkerken, in Historisch Tijdschrift XIV (1935), 308—313.
G. C. A. Juten, De parochiën in het Bisdom Breda Dekenaat Breda II (1935), 256. Te Alphen werd in 1742 de schuurkerk vernieuwd.
Dr. A. Erens, Alphen in de Baronie van Breda (M.S. ter R.K. pastorie aldaar) IV hfdst.
7 pag. 3.
Andere vernieuwingen hadden plaats te Zevenbergen in 1720, te Udenhout in 1753, te Chaam in 1760, te Breda in 1762 en te Dongen in 1764 — zie noot 6.

KAB, Gele map no. 13.
alsvoor no. 15.
Er is tevergeefs naar een tekening gezocht in het rijksarchief te ’s-Hertogen-bosch (Schoutsarchieven), het gemeentearchief van Ginneken en Bavel en het kerkarchief te Bavel.
Drs. A. van der Poest Clement, rijksarchivaris te ’s-Gra-venhage, was zo vriendelijk te zoeken in het archief der Staten Generaal, echter evenmin met resultaat.

KAB Gele map no. 16 en 18a.
Afgedrukt bij het in noot 6 genoemde artikel.
Hij woonde in het huis De Kardinaalshoed, Ginnekenstraat 72. Zie dit jaarboek XII (1959), 17.
J. B. Krüger, Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom Breda III (1875), 57; L. Merkelbach van Enkhuizen en A. Hallema, Geschiedenis der gemeente Ginneken en Bavel (1941), 263.
GAB, R Ginneken en Bavel 95, fol. 118v—119.

Het platteland der Baronie is niet rijk meer aan 18e eeuwse of oudere woonhuizen.
Het ware daarom te wensen, dat aan het behoud van deze nog niet onherstelbaar verbouwde woning iets kon worden gedaan.
Al werden eerst de reclameborden maar eens verwijderd!
KAB, Gele map no. 18b (koopacte) en blauwe map no. 19 (vestbrief).
Het kettingbeding in de koopacte van 18 april 1795 luidde woordelijk aldus:
"en na de dood van dezelve (i.e.
pastoor Van der Steen) sullen syn eerfge-namen verpligt syn (ofte wel by desistentie of verlating) de voorschreven huysinge en erve aan syn opvolger over te geeven voor de somme van een duijsend vijfhondert guldens en na de doode van den opvolger van de Heer


Jaarboek De Oranjeboom 13 (1960)



Jaarboek De Oranjeboom 13 (1960)


Van der Steen (ofte wel bij desistentie ofte verlaating van de pastorij aan wie de huysinge is overgegeven voor een somme van vyftienhondert gulden) als denselven ofte wel syn eerfgenamen verpligt syn gem.
huysinge en erve aan den opvolgende pastor te transp.
en over te geven voor een somme van twaalf hondert guldens en sal na doode van dese pastor door des selve erfgenamen ofte wel in cas van desistentie of verlating door den selven voorgen.
huysinge en erve moeten overgedaen worden aan den opvolgende pastor voor de somme van negenhondert guldens;
en bij desistentie of verlating van desen sal de gemelde huysinge en erve moeten overgegeven worden aan desselfs opvolger voor een somme van ses hondert guldens; alsmede ingeval van afstand of verlating of overlijden van desen sal den opvolger den eygendom van de voors.
huysinge en erve bekomen voor een somme van driehondert guldens en eindelijk na doode, verlating ofte afs(t)and van desen sal voors.
huysinge en erve gratis aan de Roomsche gemeenten van Bavel in vollen eigendom moeten transporteerd en overgegeven worden....". Dit beding is niet overgenomen in de vestbrief.

Alsvoor no. 22.

Aangekocht 28 juni 1810 van de familie Beenhakkers. KAB Blauwe map no. 21. Later werd dit sectie K. no. 525 en 526.
GAB, N 1392, acte 254; de acte van afgifte van het legaat in N 1392, acte 140.
Aldus de acte van boedelbeschrijving van oud-pastoor Van der Steen in GAB, N 1392, acte 92 (2 sept. 1836).
Enkele voorwerpen zijn het vermelden waard: twee koperen zusterkannen, 6 flessen wijn, "eenige studieboeken", een koperen doofpot, kabinet, snuifdoos, bureau, glazen visvijver, zilveren schoengespen, een driekante hoed, vier pruiken en een paraplu.
Men zou hieruit kunnen afleiden, dat de oude pastoor geen studax en geen groot wijndrinker was.
De pastorie te Alphen is gebouwd omstreeks 1837; zie het werk van Dr. A. Erens, genoemd in aant. 5.
Aan de apostolisch vicaris was hiertoe verlof gevraagd op 23 december 1836 — KAB "Kerkboek" 1774 fol. 33. Dit om meer dan één reden merkwaardige boek begint aldus:
"Anno 1774 Dieu est mon commencement, écrit par moi A: v:d: Schaliboom en 1’an de nótre Seigneur 1774, demeurant vis a vis de l’église Romaine a Bavel." Hij moet gewoond hebben in het huis Kerkstraat 46, thans bewoond door J. H. Oomen.

Juten, a.w. 158. KAB, Kerkboek 1774, fol. 68 e.v.

Thans no. 1—5. Heylaerts sr. had dit huis 15 dec. 1798 gekocht van dè erven Mathijs Tielemans, GAB, R Ginneken en Bavel 102, fol. 24; vroegere transportacten in R 99 fol. 209v; 94 fol. 130v.
In de patentregisters van Ginneken komt hij o.a. met de volgende beroepen voor: 1860/62:
grof- en hoefsmid beneden de zes knechts, karreman en veearts; 1877/78: grof- en hoefsmid alleen, veearts en binnenlands koopman — Ge-meente-archief Nieuw-Ginneken, Archief van Ginneken en Bavel, inv. 1553. Hij stierf te Bavel op 6 december 1921, oud 61 jaar.
Tijdens het zetten van dit artikel werd bekend dat de heer Jansen het voornemen koestert het pand te laten restaureren onder leiding van een bekwaam architect.
Aan dit mooie initiatief zij alle hulde gebracht!

Jaarboek De Oranjeboom 13 (1960)